Nr. 260 (Opzegging)

Volkenrechtelijk is opzegging van een verdrag alleen mogelijk overeenkomstig de bepalingen van het verdrag zelf of bij overeenstemming tussen alle partijen (de artikelen 54 en 56 van het Weens verdragenverdrag). Dat wil zeggen dat als een verdrag niet voorziet in opzegging het alleen kan worden opgezegd met instemming van alle partijen. De Grondwet bepaalt in artikel 91, eerste lid, dat verdragen niet mogen worden opgezegd zonder voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal. Overigens gelden ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen ook ten aanzien van voornemens tot opzegging van verdragen de in artikel 7, onder a en b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen vervatte uitzonderingen op het parlementair goedkeuringsvereiste en geldt ook de in artikel 10 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voorziene mogelijkheid van goedkeuring achteraf. Voorts moeten, wanneer het voornemen bestaat een verdrag voor Aruba, Curaçao of Sint Maarten op te zeggen, de Staten van die landen op dezelfde manier ingeschakeld worden als bij de goedkeuring van verdragen (artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen).

’Opzegging van voorbehouden', dat wil zeggen intrekking van voorbehouden, betekent bestaande verdragsverplichtingen wijzigen (meestal uitbreiden). Uit artikel 91, eerste lid, van de Grondwet vloeit voort dat ook hiervoor parlementaire goedkeuring vereist is (voor de goede orde wordt vermeld dat na de bekrachtiging van een verdrag het volkenrechtelijk niet mogelijk is alsnog voorbehouden te maken).

Op de voorbereiding en de parlementaire goedkeuring van het voornemen een verdrag op te zeggen of een voorbehoud in te trekken zijn de voorgaande punten van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing. Ook van het voornemen tot opzegging van een verdrag is krachtens artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, zowel uitdrukkelijke als stilzwijgende goedkeuring mogelijk (zie nr. 233). Voor de procedurekeuze is irrelevant of het op te zeggen verdrag zelf destijds uitdrukkelijk of stilzwijgend is goedgekeurd. Bepalend is slechts of de regering denkt dat het parlement met haar over de voorgenomen opzegging van het verdrag van gedachten wil wisselen. Zo ja, dan dient de goedkeuring uitdrukkelijk te gebeuren. Het desbetreffende wetsvoorstel heeft een eigen redactie (zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2016/17, 34621, nr. 2). Denkt de regering dat er geen behoefte aan discussie zal zijn dan kan het stilzwijgend. Overigens bestaat ook hier, vanwege het van overeenkomstige toepassing zijn van artikel 5 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de mogelijkheid dat het stilzwijgen wordt doorbroken (zie nr. 256). Het hier gestelde is ook van toepassing bij voornemens tot intrekking van voorbehouden.

Laatst gewijzigd op: 9-12-2021