Nr. 68 (Amendementen)

Het recht amendementen voor te stellen komt toe aan één of meer Kamerleden (artikel 84 van de Grondwet). De grenzen van het recht van amendement zijn niet door een vaste formule te geven. Voorwaarde is wel, dat het amendement past in het aanhangige wetsvoorstel. Op grond van artikel 9.6 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer kan een amendement ontoelaatbaar worden verklaard wanneer het een strekking heeft die tegengesteld is aan die van het wetsvoorstel of wanneer er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de materie van het amendement en die van het wetsvoorstel. De beslissing over de eventuele ontoelaatbaarheid ligt bij de Tweede Kamer.

Een amendement kan worden ingediend zodra het wetsvoorstel in handen van een commissie is gesteld (artikel 9.5 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer). Meestal echter vindt de indiening van amendementen plaats vlak voor of tijdens de beraadslaging in de Tweede Kamer. Een amendement van een Kamerlid kan op zijn beurt ook weer door andere Kamerleden worden geamendeerd. Dit wordt een subamendement genoemd (artikel 9.9 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer).

Amendementen, voorzien van een beknopte toelichting, worden ingediend via het Bureau Wetgeving van de Tweede Kamer. Onder ‘indiening’ wordt verstaan de mededeling van het Kamerlid aan het Bureau Wetgeving dat het amendement openbaar mag worden gemaakt. In de meeste gevallen heeft de indiening pas plaats nadat, doorgaans door het Bureau Wetgeving, eerder een conceptamendement is geformuleerd en aan het Kamerlid is gezonden.

Laatst gewijzigd op: 16-2-2022