2.8 Advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State

De Afdeling advisering van de Raad van State is niet alleen adviseur bij regeringsvoorstellen, maar ook bij initiatiefvoorstellen (artikel 73 van de Grondwet; zie ook Draaiboek nr. 134 tot en met 139). Nadat de initiatiefnemer het initiatiefvoorstel aanhangig heeft gemaakt bij de Tweede Kamer, vraagt de voorzitter van de Tweede Kamer advies over het voorstel aan de Afdeling advisering van de Raad van State (artikel 18, eerste lid, van de Wet op de Raad van State). In deze fase worden het wetsvoorstel en de memorie van toelichting ook gepubliceerd als Kamerstukken. Dit wijkt af van de gang van zaken bij een regeringsvoorstel, dat pas wordt ingediend bij de Tweede Kamer nadat de Afdeling advies heeft uitgebracht, samen met het advies en de reactie hierop van de eerstverantwoordelijke bewindspersoon in het nader rapport.

De Afdeling adviseert over het initiatiefvoorstel met zijn beleidsanalytische toets, juridische toets en wetstechnische toets. De advisering is gericht op het waar nodig verbeteren van het voorstel (zie ook Draaiboek nr. 40). Op basis van de opmerkingen kan de initiatiefnemer besluiten om aanpassingen aan te brengen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting. Dit kan dan worden verwerkt in een gewijzigd wetsvoorstel of een gewijzigde memorie van toelichting of in een nota van wijziging op het aanhangig gemaakte wetsvoorstel en een aanvullende brief bij aanpassingen in de memorie van toelichting (Draaiboek nr. 138). Deze worden bij de Tweede Kamer ingediend met het advies en de ‘Reactie van de initiatiefnemer(s)’ (zie ook artikel 27 van de Wet op de Raad van State). De schriftelijke reactie heeft een vergelijkbare functie als het nader rapport bij een regeringsvoorstel. De Tweede Kamer draagt zelf zorg voor openbaarmaking van het advies en de schriftelijke reactie op dit advies.

Net als bij de voorbereiding en bij de parlementaire behandeling kan de behandelend ambtenaar bij het verwerken van het advies van de Afdeling bijstand verlenen aan de initiatiefnemer. Ook hierbij geldt dat de behandelend ambtenaar zoveel mogelijk juridische en wetgevingstechnische bijstand verleent en feitelijke informatie verstrekt. Het is aan de initiatiefnemer om te reageren op de beleidsmatige opmerkingen van de Afdeling (zie ook paragraaf 2.2).

Indien de initiatiefnemer het initiatiefvoorstel zonder ambtelijke bijstand heeft voorbereid, kan het moment dat het initiatiefvoorstel aanhangig wordt gemaakt bij de Tweede Kamer ook het eerste moment zijn dat de eerstverantwoordelijke bewindspersoon bekend wordt met het wetsvoorstel. Mocht er nog geen overleg hebben plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en de eerstverantwoordelijke bewindspersoon over het initiatiefvoorstel, met name over de financiële gevolgen van het initiatiefvoorstel en de budgettaire dekking, dan kan dat ook nog in deze fase plaatsvinden. Hierbij dient wel te worden beseft dat hoe verder het wetgevingsproces is gevorderd, hoe kleiner de ruimte wordt om eventuele aanpassingen in het initiatiefvoorstel te doen, mochten die bijvoorbeeld nodig blijken om het initiatiefvoorstel beter uitvoerbaar en handhaafbaar te maken of de voorgestelde maatregelen efficiënter en effectiever vorm te geven.

Laatst gewijzigd op: 16-10-2018