3.6.5.b Schadevergoeding

De lidstaat is verplicht onder de door het Hof vastgestelde voorwaarden de schade te vergoeden die particulieren ondervinden door het niet, het niet tijdig of het onjuist implementeren van richtlijnen.

Dit heeft het Hof bepaald in gevoegde zaken C-6/90 en C-9/90, Francovich en Bonifaci, Jur. 1991, blz. 1-5357. De bedoelde voorwaarden uit het Francovich-arrest zijn:
het resultaat dat de richtlijn beoogt, behelst de toekenning van rechten aan particulieren;
de inhoud van die rechten moet kunnen worden vastgesteld op basis van de bepalingen van de richtlijn;
en
er moet een causaal verband bestaan tussen de schending en de geleden schade.

Verder moet er sprake zijn van een voldoende gekwalificeerde schending (zie gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93, Brasserie du Pêcheur en Factortame, Jur. 1996, p. I-1029). Of er van een voldoende gekwalificeerde schending sprake is, hangt af van de mate van discretionaire ruimte die de lidstaat heeft (zie gevoegde zaken C-178/94, C-179/94, C-188/94, C-189/94 en C-190/94, Dillenkofer e.a., Jur. 1996, p. I-4845). Is er sprake van een zekere mate van beleidsruimte, dan levert pas een kennelijke en ernstige miskenning van de grenzen van deze beleidsruimte een voldoende gekwalificeerde schending op. Is er geen of slechts een zeer beperkte mate van beleidsruimte, dan is een enkele inbreuk op het gemeenschapsrecht voldoende om tot een voldoende gekwalificeerde schending te komen. Indien een richtlijn onjuist is geïmplementeerd, hoeft dit dus niet automatisch te leiden tot een voldoende gekwalificeerde schending (vgl. zaak C-392/93, British Telecom, Jur. 1996, p. I-1613), terwijl dit bij niet of niet tijdige implementatie wel het geval is (tenzij de lidstaat redelijkerwijs mocht aannemen dat bestaande wetgeving reeds voldeed). Op de lidstaten rust er derhalve een risico-aansprakelijkheid terzake van het niet of niet tijdige implementeren.

Aansprakelijkheid van de lidstaat wegens schending van de implementatieverplichting staat los van andere gevolgen die verbonden kunnen zijn aan de schending van de implementatieverplichting, zoals rechtstreekse werking van richtlijnbepalingen, en richtlijnconforme interpretatie (zie bijv. gevoegde zaken Brasserie du Pêcheur en Factortame, vindplaats hierboven en zaak C-334/92, Wagner Miret, Jur. 1993, I-6911). In het Wagner-Miret arrest heeft  het Hof uitgemaakt, dat waar op grond van het nationale recht het door de richtlijn beoogde resultaat (i.c. een waarborgfonds ten behoeve van werknemers in geval van faillissement van de werkgever) zelfs door een richtlijnconforme interpretatie niet kon worden bereikt, de betrokkenen van de lidstaat vergoeding van de voor hen uit de niet juiste implementatie van de richtlijn voortvloeiende schade konden verlangen).

Zie voor een relevante uitspraak op dit terrein  de uitspraak van 18 december 2015 van de Hoge Raad uitspraak over aansprakelijkheid van de Staat bij onjuiste implementatie (ECLI:NL:HR:2015:2722 over de opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte (het Vakantiedagen-arrest)).

Laatst gewijzigd op: 8-2-2018