2.6.2.c Nationaal overgangsrecht zonder dat de te implementeren regelgeving dit expliciet toelaat

Wanneer er geen overgangsrechtelijke bepalingen in de te implementeren Europese regelgeving zijn opgenomen, geldt dat de lidstaten zich aan het geschreven recht moeten houden. Dit heeft in ieder geval als consequentie dat na het verstrijken van de implementatietermijn geen nationaal overgangsrecht kan gelden (HvJ EG, 9 augustus 1994, C-396/92 (Bund Naturschutz), Jur. 1994, p. I-03717.) De Europese regelgeving in kwestie moet na het verstrijken geïmplementeerd zijn en het past dus niet als dan door overgangsrecht alsnog geen uitvoering wordt gegeven aan de regelgeving in kwestie. De lidstaten dienen bij implementatie rekening te houden met grondrechten en Unierechtelijke rechtsbeginselen zoals het rechtszekerheidsbeginsel, maar deze beginselen mogen echter niet in strijd met het geschreven Unierecht worden toegepast (HvJ EG, 15 december 1982, zaak 5/82 (Maizena), Jur. 1982, p. 4601).

Een uitzondering op deze regel dat na het verstrijken van de implementatiedatum geen overgangsrecht meer mag gelden als daarin niet wordt voorzien door de Europese regelgeving zelf, zou kunnen worden afgeleid uit een uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Haarlemmerliede en Spaarnwoude (HvJ EG, 18 juni 1998, C-81/96 (B&W van Haarlemmerliede en Spaarnwoude e.a.), Jur. 1998, p. I-3929). Hier bepaalde het Hof dat uit het oogpunt van het rechtszekerheidsbeginsel op procedures waarvoor vóór de implementatiedatum van de betrokken richtlijn een vergunningsaanvraag was gedaan het oude recht van toepassing bleef, ondanks dat in de richtlijn hierover niets expliciet geregeld was. Ter onderbouwing hiervan stelde het Hof: “Het gaat niet aan dat procedures die op nationaal niveau reeds gecompliceerd zijn en die formeel zijn ingeleid vóór het verstrijken van de termijn tot omzetting van de richtlijn, worden verzwaard en vertraagd ten gevolge van specifieke eisen die door de richtlijn worden voorgeschreven, en dat daardoor reeds ontstane situaties worden geraakt.” (r.o. 24). Dit is dus een geval van eerbiedigende werking, dat de lidstaten de mogelijkheid lijkt te bieden in dergelijke gevallen, buiten de richtlijn om, overgangsrecht op te stellen voor lopende procedures.

Zie meer recent tevens de zaak C-416/10 Križan e.a (ECLI:EU:C:2013:8) waarin het Hof aangeeft dat nu de indiening van de aanvraag van de vergunning voor het in het geding aan de orde zijnde stortplaatsproject heeft plaatsgevonden vóór het verstrijken van de termijn tot omzetting van betreffende richtlijn 85/337 de uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen niet van toepassing op dit project.

In het geval men al tijdens de implementatietermijn van Europese regelgeving de implementatie afrondt, kan wel eventueel in nationaal overgangsrecht worden voorzien, bijvoorbeeld met het oog op rechtszekerheid. In deze periode voorafgaand aan de implementatiedatum kan de lidstaat wel overgangsrecht laten gelden omdat dan immers het Unierechtelijke regime nog niet van toepassing is (HvJ EG, 9 augustus 1994, C-396/92 (Bund Naturschutz), Jur. 1994, p. I-03717.). In deze situatie is het voorstelbaar dat ongeschreven rechtsbeginselen zelfs dwingen tot het instellen van een overgangstermijn. Wel moet, zoals al aan de orde gekomen, wanneer de datum van inwerkingtreding bereikt is, ook de overgangstermijn eindigen.

Laatst gewijzigd op: 8-2-2018