Nr. 211 (Adviesaanvragen)

Ontwerpen voor ministeriële regelingen behoeven niet ter advisering te worden voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Wel kan het aangewezen zijn andere adviescolleges over een ontwerp te horen (zie ook nr. 18). Op adviezen van deze andere adviescolleges is het gestelde in nr. 161 tot en met 163 van toepassing. In gevallen waarin een adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges op verzoek van een bewindspersoon tijdig advies heeft uitgebracht over een vast te stellen ministeriële regeling, moet de bewindspersoon binnen drie maanden na ontvangst van het advies zijn standpunt daarover aan de Tweede en Eerste Kamer toezenden. Indien deze termijn wordt overschreden, moeten de beide Kamers hiervan gemotiveerd in kennis worden gesteld (zie artikel 24 van de Kaderwet adviescolleges). Een en ander laat het uitgangspunt onverlet dat het advies binnen vier weken nadat het is uitgebracht openbaar wordt gemaakt, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 5.1 van de Wet open overheid van toepassing is. Deze werkwijze vloeide voorheen voort uit artikel 9, eerste en tweede lid, van de inmiddels vervallen Wet openbaarheid van bestuur, en wordt voortgezet in afwachting van de inwerkingtreding van de actieve openbaarmakingsverplichtingen uit artikel 3.3, tweede lid, onderdeel e, van de Wet open overheid.

In uitzonderlijke gevallen kan het advies van de afdeling advisering van de Raad van State over een ontwerp voor een ministeriële regeling worden ingewonnen (zie de artikelen 17, tweede lid, en 21 van de Wet op de Raad van State). Met betrekking tot deze adviezen is het gestelde in nr. 166 tot en met 177 van overeenkomstige toepassing.

Laatst gewijzigd op: 8-5-2024